Willemstad – Op 29 november 2016 heeft het Hof uitspraak gedaan in een geschil tussen het Land en de Curaçao Wegenmaatschappij (CWM) over de betaling van de rekening ten aanzien van het opknappen van het Wilhelminaplein. Het Hof overweegt dat de opdracht van de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur op 27 juli 2012 aan CWM voor NAf 1,5 miljoen is geschied in strijd met de regels. Er was geen begrotingspost, de minister was niet gemachtigd, de aanwijzing van de Koninkrijksregering werd geschonden en betrokkenheid van de minister van Financiën blijkt niet. Uit het stelsel van de wet vloeit voort dat de opdracht nietig is. De vraag rijst of de omstandigheden in dit geval zo exceptioneel waren dat het niet-betalen door het Land van de openstaande rekening onrechtmatig is jegens CWM. Deze vraag beantwoordt het Hof ontkennend.
Volgens het Hof kon het CWM niet zijn ontgaan dat in de brief van de minister van 27 juli 2012 niet verwezen werd naar een machtiging bij landsbesluit als bedoeld in artikel 33 lid 3 van de Staatsregeling. Voorts behoorde CWM redelijkerwijze ermee rekening te houden dat een begrotingspost ontbrak. CWM wist dat het de bedoeling was dat de overheids NV’s Curoil en Refineria di Korsou zouden betalen of dat betaling uit een los van de begroting staand ‘potje van Schotte’ zou komen. Ook wist CWM, door de grote publiciteit waarmee dat gepaard ging, dat vóór de opdracht een aanwijzing was gegeven door de Koninkrijksregering, inhoudende dat het Land in beginsel geen nieuwe verplichtingen mocht aangaan. Enige twijfel over hoe de Koninkrijksregering, die net een aanwijzing had gegeven, zou aankijken tegen door de regering geïnitieerde betalingen door overheids NV’s (kennelijk uit toekomstige dividenden) en een los van de begroting staande heffing van 5 cent op elke liter benzine of diesel (het ‘potje van Schotte’) was ook op zijn plaats.
Hieruit volgt dat CWM haar lot in handen van de regering had gelegd. Haar vertrouwen hield kennelijk in dat het wel goed zou komen als de regering-Schotte maar aanbleef. CWM heeft de kans genomen dat de regering-Schotte niet aanbleef en deze kans heeft zich gerealiseerd. Dit vertrouwen van CWM verdient geen honorering.
Wel vindt het Hof dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van het Land. De kans die CWM genomen heeft dat de regering-Schotte niet aanbleef is van belang, maar maakt niet dat de verrijking niet, althans niet geheel, ongerechtvaardigd is. Niet kan worden gezegd dat CWM een verrijking heeft opgedrongen aan het Land; het initiatief kwam, met veel publiciteit, van de toenmalige regering. Vergunningen zijn van overheidswege verleend en de regering liet het project begeleiden. Een belangrijke factor is ook dat de opvolgende regering CWM heeft laten doorwerken aan het plein.
Het gaat hier om een belangrijk plein van Willemstad, waaraan ook het ‘stadhuis’, het gebouw waarin onder meer het Hof gevestigd is, gelegen is. De waarde van het plein is gestegen. Het moet worden aangenomen dat met de opknapbeurt het algemeen belang, waaronder dat van het toerisme, is gediend. De laatste tijd wordt veel geld uitgegeven aan de verbetering der wegen. Het is aannemelijk dat indien het Wilhelminaplein niet zou zijn opgeknapt door CWM ingevolge de opdracht uit 2012, de regering thans daarvoor gelden op de begroting zou gaan reserveren.
Ongerechtvaardigde verrijking leidt in het systeem van de wet tot een verplichting tot schadevergoeding. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. Er is slechts plaats voor schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking ‘voor zover dit redelijk is’. CWM heeft zich bewust in een wankel bootje begeven (zonder voorschotten te eisen). Bij de bepaling van wat redelijk is moet meewegen dat het hier te lande (een kleinschalige samenleving, waarin persoonlijke verhoudingen een grote rol spelen en een expliciete weigering niet gemakkelijk wordt gegeven) van groot belang is dat staatsrechtelijke bevoegdheidsbeperkingen en regels ter verzekering van ordelijke openbare financiën stipt worden in acht genomen, ook door wederpartijen van de overheid. Voorlopig schat het Hof de schade ‘voor zover redelijk’ op NAf 750.000,=, opeisbaar per 1 januari 2018 (met het oog op de begroting). Partijen kunnen zich hierover bij akte gelijktijdig uitlaten, te volgen door een gelijktijdige contra-akte.