Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft op 12 maart 2018 in hoger beroep de verdachte E.J.M.H. vrijgesproken van een moord, gepleegd op 19 maart 2015 in Aruba, waarbij het slachtoffer L.A.W. het leven verloor in 2015. De verdachte E.J.M.H. werd op 10 mei 2017 door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba veroordeeld voor deze moord tot een gevangenisstraf van 20 jaren. Het Hof oordeelt echter dat er onvoldoende bewijs is om H. te kunnen veroordelen.
Het Hof heeft het bewijs waarop het Gerecht E.J.M.H. heeft veroordeeld op een andere wijze gewaardeerd en gewogen. In essentie berustte het bewijs volgens het vonnis van het Gerecht op de resultaten van DNA-onderzoek en drie afgetapte telefoongesprekken. Er was een DNA-mengspoor op het slachtoffer aangetroffen en volgens het onderzoek was daarin naar alle waarschijnlijkheid een DNA-spoor van de verdachte aanwezig. De drie telefoongesprekken, gevoerd op de dag van de moord, werden in het onderzoek door de politie toegeschreven aan de verdachte. De verdachte zou volgens de politie, en het Openbaar Ministerie, in die gesprekken hebben gesproken met de vermeende opdrachtgever van de huurmoord. Het Hof meent echter dat de stemherkenningen en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen onbetrouwbaar zijn. Het Hof heeft de gesprekken bij de beraadslaging zelf ook beluisterd, net als de advocaat dat had gedaan. De telefoongesprekken die vermoedelijk zijn gevoerd met de opdrachtgever kunnen daarom niet als bewijs worden gebruikt.
Het resterende telefoongesprek en de resultaten van het DNA-onderzoek leveren samen dan ook onvoldoende bewijs op om te concluderen dat het de verdachte is geweest die (alleen of samen met mededaders) de huurmoord heeft gepleegd. Er zijn mogelijk anderen betrokken geweest bij deze moord en het is niet uit te sluiten dat anderen het slachtoffer hebben omgebracht. Dit past ook bij de resultaten van het (forensisch) onderzoek, waaruit bijvoorbeeld volgt dat er ook DNA van een derde onbekende is aangetroffen op het slachtoffer en het feit dat de telefoon waarmee de belastende gesprekken werden gevoerd niet van de verdachte was en ook door andere personen werd gebruikt. Verder heeft het onderzoek een heleboel ‘losse eindjes’, oftewel punten waarop het Openbaar Ministerie onderzoek had kunnen en moeten doen , maar dit heeft nagelaten.
De verdachte was in hoger beroep gekomen tegen zijn veroordeling. Het Openbaar Ministerie heeft nu 14 dagen de tijd om cassatie in te stellen bij de Hoge Raad in Nederland.